Bandvinken

Bandvinken

 

De bandvink (Amadina fasciata) is een tot de familie van de prachtvinken (Estrildidae) behorende zangvogel uit Noord- en Oost-Afrika en Transvaal. De vogel wordt in Nederland vaak in gevangenschap gehouden.



Kenmerken

De bandvink is 11 tot 12 cm lang van kop tot staartpuntje. De kop en de nek zijn lichtbruin gestreept; bovenzijde bruin, donkerbruin gestreept; de staart is donkerbruin met wit; de vleugels zijn dofbruin zwart en roodbruin getekend. De wangen en de ogen, keel en kin zijn wit. Van hals naar keel heeft de bandvink een karmijnrode band, daaronder geelbruin, vanaf de borst is hij iets gestreept. Het vrouwtje is minder gestreept dan het mannetje en mist de rode band.

 


Geslachtsonderscheid

Het popje mist de rode keelband en is lichter van kleur dan het mannetje.

 


Verspreiding

Er komen in Afrika vier ondersoorten voor met ieder een eigen verspreidingsgebied:


  • A. f. fasciata (Zuid-Mauritanië, Senegal, Gambia tot Soedan en Oeganda)
  • A. f. alexanderi (Eritrea, Ethiopië en Somalië tot in Kenia en Tanzania)
  • A. f. meridionalis (Zuid-Angola en Noord-Namibië tot Noord-Mozambique)
  • A. f. contigua (het zuiden van Zimbabwe en Mozambique en het noorden van Zuid Afrika)


Het is een vogel van savannegebieden, dus in droge terreinen met verspreid staande grote bomen. De vogel wordt vaak waargenomen zittend in hoge kale takken. In de droge tijd komen deze vinken vaak in groepjes voor samen met andere vinkachtigen. Ze vormen soms kleine zwermen bij waterlopen.

 


Woongebied

Struikgewas, savannes. Vertoeven ook graag in de nabijheid van dorpen.

 


Omgevingstemperatuur

Kunnen in een volière met een vorst- en tochtvrij nachtverblijf overwinteren.

 


Bijzonderheden als volièrevogel

Gemakkelijk te verzorgen vogel. Gaan over het algemeen gemakkelijk over tot broeden. Kunnen lastig zijn voor andere soorten in de volière.  Ze stelen namelijk nestmateriaal uit nesten van andere vogels, zelfs als deze eitjes en/of jongen hebben. Ze maken graag gebruik van half-open nestkastjes. Het popje legt 4–9 eitjes. Er wordt door beide geslachten gebroed. Broedduur 12 dagen. Jongen zijn na ca. 20 dagen zelfstandig.

 


Voeding

Als voeding dient een goede zaadmengeling voor tropische vogels en/of volièrevogels, een goed samengesteld eivoer en bij voorkeur kiemzaad verstrekt te worden. Om aan de behoefte van dierlijke eiwitten in de voeding tegemoet te komen kan het beste een insecten-/universeelvoer toegevoegd worden (bijvoorbeeld 50 % eivoer, 50 % universeelvoer). Vooral in de periode dat de vogels jongen hebben is het belangrijk dat ze de beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Extra dierlijke eiwitten kunnen verstrekt worden in de vorm van bijvoorbeeld meelwormen, miereneieren, buffalowormpjes. Wees daarbij wel voorzichtig omdat de vogels bij te veel dierlijke eiwitten vaak de jongen in de steek laten en weer met een volgend legsel beginnen. Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk dat de vogels dagelijks de beschikking hebben over vers en fris bad- en drinkwater en mogen ook vogelmineralen(grit), maagkiezel en vitamines niet ontbreken.